Het hoger beroepsonderwijs scoort gemiddeld slecht op het onderdeel personeelsbeleid. Dat staat in het verslag over 2002 van de Onderwijsinspectie.
De inspectie baseert zich op alle visitaties en de twee proefaccreditaies (Bedrijfseconomie en Maatschappelijk Werk & Dienstverlening) waarover in 2002 verslag werd uitgebracht. Door die rapportages naast elkaar te leggen ontstaat een globaal beeld van het hbo. Daarin springt het personeelsbeleid er negatief uit.
Bij bijna de helft (47,9 procent) van de onderzochte opleidingen wordt het personeelsbeleid als ‘onvoldoende’ gekenschetst. De inspectie heeft in het bijzonder gekeken naar het personeelsbeleid in relatie tot onderwijsbeleid en onderwijskwaliteit. Veel opleidingen hebben volgens de visitatie- en accreditatierapporten nog geen expliciet personeelsbeleid, en het professionalideringsbeleid zou te ad hoc zijn. Functioneringsgesprekken met docenten worden slechts mondjesmaat gehouden. Het grote aantal kleine aanstellingen is volgens de rapportages vaak een extra handicap.
Bij de twee proefaccreditaties werd specifiek gekeken naar verschillen in kwaliteit tussen voltijd en deeltijd. De inspectie stelt vast dat die verschillen groot zijn. Deeltijdopleidingen scoren op bijna alle onderdelen lager dan voltijdopleidingen, soms zelfs aanzienlijk lager. Vooral de kwaliteitsbewaking bij de deeltijdopleidingen laat dikwijls te wensen over.
De kwaliteit van het curriculum is overigens in het hbo meestal in orde, behalve bij een deel van de ‘buitenschoolse’ curricula: stages en afstudeeropdrachten in de beroepspraltijk. Het buitenschools leren wordt bij ruim een vijfde deel van de onderzochte opleidinge als ‘onvoldoende’ bestempeld. De inspectie verklaart deze scores uit fricties tussen studie en werksituatie bij veel studenten in voortgezette opleidingen. ‘Vaak stellen opleidingen daarbij de eis dat het werk van de student relevant moet zijn voor de opleiding omdat daar een aantal leerervaringen moet plaatsvinden. In de praktijk blijkt dit niet altijd even makkelijk, bijvoorbeeld omdat studenten in hun huidge werk niet de taken uitvoeren die passen bij hun studie.’
Net als in voorgaande jaren is de inspectie niet tevreden over de gemiddelde kwaliteit van het toetsen. Bij 40 procent van de onderzochte opleidingen was het toetsen volgens de commissies niet ‘relevant voor het bereiken van de leerdoelen’. De beoordelingscriteria moeten beter worden beschreven, en bij veel opleidingen is van toetsbeleid nog steeds geen sprake. Soms is de toetsing afhankelijk van de individuele docent. Maar de inspectie blijft hopen: ‘De toetsing als sluitstuk van de onderwijsvernieuwing naar competenties, krijgt wel steeds meer aandacht van de opleidingen.’ (FG)
Punt. Of had jij nog wat?