Werkgeversorganisatie VNO-NCW is vol lof over de toekomstplannen die staatssecretaris Nijs voor het hoger onderwijs heeft bedacht. Voorwaarde is wel dat er snel aan de renovatie van het hoger onderwijs wordt begonnen.
‘Het moet niet in een Nederlands tempo gaan, want dan wordt het nooit wat met de ambities van de Nederlandse kenniseconomie.’ Een vraaggesprek met Chiel Renique, onderwijsspecialist van de werkgevers.
Op zich is het enthousiasme dat de koepel aan de dag legt niet verwonderlijk. Staatssecretaris Nijs wil het bedrijfsleven veel meer bij de ontwikkeling van het hoger onderwijs betrekken. Maar er is meer: het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (HOOP) 2004 biedt aanknopingspunten voor een door VNO-NCW vurig gewenste renovatie. Want het wetenschappelijk landschap moet op de schop, ten bate van de kenniseconomie.
De ambitie om tot de top drie van de internationale kenniseconomieën te behoren, wordt nog altijd uitgesproken door dit kabinet. Is dat realistisch?
‘Het is in ieder geval de juiste ambitie. Maar er is veel voor nodig. Er moeten zwaartepunten gevormd worden waarop universiteiten zich kunnen concentreren, er moet meer onderzoek komen via de tweede geldstroom, er moet worden geselecteerd in het hoger onderwijs.’
De grote vraag: wie gaat dat betalen?
‘We zijn niet van plan en ook niet in de positie om als donor op te treden. Uiteraard zijn we geïnteresseerd in samenwerking, maar dan moet de kwaliteit wel goed zijn. Want bij het bedrijfsleven is er weliswaar enig “oranjegevoel” aanwezig als het om onze eigen instellingen gaat. Maar uiteindelijk wordt het toch zakelijk bekeken. Philips koos bijvoorbeeld voor micro-electronica voor samenwerking met de Universiteit Leuven, België.’
Zijn de juiste instrumenten voorhanden?
‘Wij vinden het heel goed dat staatssecretaris Nijs een rondje langs de instellingen maakt om te praten over individuele kwaliteitsafspraken. Daar kun je een universiteit of hogeschool in de toekomst op afrekenen, en het is goed dat er al over focuspunten kan worden overlegd.
Uiteraard zijn we ook zeer te spreken over het pleidooi voor “horizontalisering” dat in dit HOOP te vinden is. Universiteiten en hogescholen moeten weten wat er speelt in de maatschappij en daarmee ook rekening houden bij onderwijs en onderzoek. Het is geen kwestie van “U vraagt en wij draaien”, maar wel aan markt en maatschappij laten zien hoe belangrijke ontwikkelingen en vraagstukken worden meegenomen. Het gaat uiteindelijk om forse publieke uitgaven. Het geeft ook ruimte om bij te sturen. Dat kan gaan om grote thema’s als koers van onderzoek, of over iets eenvoudigs als het actueel houden van een lesprogramma. Want dat is natuurlijk ook van groot belang.’
Gaat de relatie tussen bedrijven en hogescholen via de lectoren en kenniskringen de goede kant op?
‘Inmiddels is het beter, want in eerste instantie werd het lectoraat vooral gezien als een interne kwestie. Hogescholen namen alleen docenten op in de kring van deskundigen rond een lector. Geen mensen van buiten. Men presenteerde zich ook pas aan het werkveld als de plannen intern gemaakt waren en op de rails stonden. Onder het mom van ‘kijk eens wat wij hebben.’ Zo werkt dat niet. Als de hogeschool het centrale punt wil zijn in een regionaal kennisnetwerk, dan moeten dergelijke zaken met het bedrijfsleven en de beroepspraktijk worden ingevuld. Zo ontstaat er een wisselwerking, zo komen we verder.’
Staatssecretaris Nijs heeft grote plannen met zogenaamde topmasters. Kunt u zich daarin vinden?
‘Absoluut. Het is in Nederland heel ongebruikelijk om excellentie aparte aandacht te gevcen en topkwaliteit te bevorderen.Toch hoort dat bij de ambitie om tot de internationale top te behoren.
We zijn hier drukker bezig met het aanpakken van “slechte” studenten, die een negatief bindend studieadvies krijgen, dan met het aanmoedigen van toptalent. Briljante Nederlandse studenten vind je anders terug in de honours programs van een universiteit over de gr
Punt. Of had jij nog wat?