Het percentage hoger opgeleiden in de leeftijd van 25 tot 34 jaar blijft in Nederland steken op iets meer dan een kwart. In de meeste landen om ons heen lijkt hun aandeel te groeien.
Dat blijkt uit het rapport ‘Education at a Glance’, waarin de OESO jaarlijks de feiten over het onderwijs in de negenentwintig rijkste industrielanden publiceert. De OESO is de organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Het rapport gaat tot het jaar 2002.
Landen als het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Frankrijk lagen in 1991 ver op Nederland achter, maar schieten ons nu voorbij. Frankrijk staat, met 36 procent hoger opgeleiden in de leeftijd van 25-34, nog maar net onder België (37 procent) en de VS (39 procent). Aanvankelijk steeg ook in Nederland het aandeel hoog opgeleiden, maar in 2002 bleef het percentage hier op hetzelfde peil als in 1998: 27 procent.
Daarmee scoort Nederland een procent onder het OESO-gemiddelde. Duitsland doet het daarentegen slechter dan wij en heeft in de laatste jaren helemaal geen groei gezien.
Overigens zitten er aan het rapport allerlei haken en ogen. Zo zijn er veel landen waar studenten tweejarige hbo-opleidingen kunnen volgen. Die tellen ook mee in de statistieken. Ook is niet ieder diploma even veel waard. Het hoger onderwijs in Nederland staat relatief hoog aangeschreven.
In de exacte studies is Nederland traditioneel zwak vertegenwoordigd: slechts 18,3 procent is afgestudeerd in bèta of techniek. Maar doordat de andere landen steeds minder afgestudeerden in de exacte studies krijgen, krimpt de achterstand enigszins.
Opmerkelijk is verder dat Nederland van alle OESO-landen het grootste aandeel jongeren kent die geen toegang tot het hoger onderwijs hebben: zij hebben niet minimaal het havo- of mbo-4-diploma behaald. (BB/HOP)
Punt. Of had jij nog wat?