Instellingen in het hoger onderwijs wisten van tevoren dat het accreditatiesysteem flink duurder zou gaan uitpakken. Dat zegt directeur Jan Veldhuis van Qanu, de Visiterende en Beoordelende Instelling (VBI) die voortgekomen is uit universiteitenvereniging VSNU.
Bij de opening van het academisch jaar was er vanuit Utrecht en Nijmegen kritiek gekomen op de hoogte van de kosten.
Veldhuis, oud-bestuursvoorzitter van de Universiteit Utrecht, reageert daarmee op zijn opvolger Yvonne van Rooy en voorzitter Roelof de Wijkerslooth van de Radbouduniversiteit. Die grepen de opening van het academisch jaar aan om de hoge accreditatiekosten aan de kaak te stellen. Van Rooy nam het bedrag van 500.000 euro voor de letterenstudies als voorbeeld, terwijl haar Nijmeegse collega het er op houdt dat een keurmerk in het algemeen zes keer zo duur uitvalt als de oude kwaliteitsbewaking.
De letterenstudies zijn volgens Veldhuis een verhaal apart. ‘Daar zijn zoveel vertakkingen en zoveel kleine studies dat het een ingewikkelde casus is geworden. Daarom valt die visitatie duur uit.’ Maar ook voor studies van gemiddelde omvang geldt volgens Veldhuis dat een instelling die een keurmerk wil, drie tot vier keer zoveel geld kwijt is. Oorzaken zijn er volgens hem genoeg. ‘In de eerste plaats is het aantal opleidingen ongeveer verdrievoudigd. Dat komt vooral door de scheiding van bachelors en masters. Daarnaast worden er strengere eisen gesteld dan voorheen. Ook aan de rapportage. Dan wordt er nog BTW betaald, en bovendien moet een VBI een goede beloning vragen om de juiste mensen in een visitatiecommissie te krijgen.’
Door de komst van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) zijn de kwaliteitsbeoordelingen voortaan losgekoppeld van brancheorganisaties. Waren het in het verleden commissies die in opdracht van HBO-raad of VSNU de kwaliteit van opleidingen onder de loep namen, tegenwoordig heeft een opleiding een keurmerk nodig om in aanmerking te komen voor bekostiging van onderwijs. Daartoe moet zij dan wel een zogenaamde Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI) inschakelen. Kost accreditatie van de NVAO ten hoogste 10.000 euro, over de prijzen van een VBI hebben ze weinig te zeggen.
Veel hangt uiteraard af van de clustering van opleidingen. Zo suggereerde de VSNU vorig studiejaar al om bijvoorbeeld kleine letterenopleidingen ‘samen te voegen’ voor de beoordeling van een VBI. Bij de meeste instellingen doet de Qanu dit ook, al is dat mede afhankelijk van hoe de instellingen zelf met hun kleinere opleidingen om willen gaan.
In ieder geval drukt zo’n samenvoeging de kosten aanzienlijk, zegt ook directeur Wienke Blomen van Hobéon, een VBI die vooral in het hbo actief is. ‘Bij ons is het een uitgangspunt dat geclusterde opleidingen in één keer worden beoordeeld op algemene aspecten. Daarnaast kijken we apart naar de specifieke delen van een opleiding. Het vergt dus voor sommige instellingen een wat andere organisatie.’
Blomen vindt het bedrag dat Van Rooy tijdens haar rede noemde erg hoog. ‘Maar los daarvan kom je inderdaad duurder uit. Toch vergeten instellingen vaak wel dat er in het oude visitatiesysteem een hoop verborgen kosten werden gemaakt. Die kwamen bijvoorbeeld op naam van instellingen waar commissieleden werkten.’
Veldhuis beaamt dit. ‘Maar los daarvan is de prijsverhoging een consequentie van het beleid zoals dat is uitgezet. Als voorzitter van een Qanu, toch een uitvoerende instantie, heb ik daar verder weinig over te zeggen. Als oud-voorzitter van de Universiteit Utrecht zeg ik: het is verdomd veel geld. Als instellingen nog eens met de NVAO en het ministerie om de tafel willen zitten om hier nogmaals naar te kijken, heb ik daar alle begrip voor.’ (TdO)
Punt. Of had jij nog wat?