Een minor ondernemen naast je major werktuigbouwkunde, personeelswerk naast bestuurskunde: zo’n tachtig procent van de hogescholen wil het op korte termijn mogelijk maken.
Toch is dat makkelijker gezegd dan gedaan. En van een gezamenlijke aanpak is voorlopig geen sprake. De invoering van het major-minormodel is een hot issue in het hbo. Opmerkelijk is dat wel, want het was geen harde eis bij de overstap naar het bachelor-mastermodel.
Annette Roeters, collegelid van Windesheim/Vrije Universiteit en mede-organisator van de druk bezochte studiedag die de HBO-raad onlangs aan majors en minors wijdde (3 november), denkt dat hogescholen de gelegenheid aangrijpen om eens flink de bezem te halen door hun onderwijsaanbod. Het hbo telt immers veel specialistische opleidingen waarvan de afgestudeerden in een ‘breed’ beroep terechtkomen. Bovendien zijn ze vaak weinig meer dan een variant van andere studies.
Het gevolg: een wirwar aan opleidingen en diploma’s die scholieren en beroepenveld soms moeilijk kunnen onderscheiden. Roeters: ‘Waarom zou je bijvoorbeeld een zelfstandige opleiding small business willen naast commerciële economie? Zo zijn er allerlei voorbeelden te geven. Door opleidingen in brede bachelors samen te brengen win je aan helderheid, zeker als de hogescholen daarin samenwerken.’
Om toch tegemoet te komen aan individuele loopbaanwensen van studenten willen hogescholen binnen de brede bachelor het major-minorstelsel invoeren. Studenten kunnen dan een hoofdvak (major) kiezen en een al dan niet specialistisch groot bijvak (minor). Studenten economie die er na een jaar nog steeds van overtuigd zijn dat ze een eigen bedrijf willen beginnen, kunnen alsnog kiezen voor een minor small business of boekhouden.
De mogelijkheden van het major-minorsysteem lijken eindeloos. Als een instelling tien majors en tien minors aanbiedt, kan de student in principe al honderd verschillende studies volgen. Maar voor het zover is moeten ook de instellingen tal van keuzes maken. Tijdens het congres werden ervaringen uitgewisseld, onder meer over de volgende tien punten.
1. Het rooster
Flexibilisering van het onderwijs is één ding, maar een student moet natuurlijk wel al zijn vakken kunnen volgen. Daar heb je een knappe roostermaker en goede afspraken voor nodig. De avontuurlijke student die een minor bij een andere instelling wil volgen, krijgt het al helemaal moeilijk. Landelijke afspraken tussen hogescholen over de aanvangsdata van de cursussen zouden hierbij kunnen helpen, maar zullen die er komen?
2. Maffe combi’s?
Een major fysiotherapie met een minor Spaans? Of een lerarenopleiding Engels met een minor bouwkunde? Als je de student helemaal vrij laat in zijn keuze, kan hij rare sprongen maken. De student moet zich daarom kunnen verantwoorden tegenover een studieloopbaanbegeleider of een examencommissie. Nadeel: dat kost tijd en geld.
Trouwens, wie bepaalt wat een goede verantwoording inhoudt? Als die student fysiotherapie een Spaans vriendinnetje heeft en later in Spanje wil werken, moet hij dan een minor Spaans kunnen volgen? Of mag dat alleen als hij in Spanje een praktijk wil beginnen voor Nederlandse pensionado’s die daar overwinteren?
3. Omvang
Hoe groot moet de vrije keuzeruimte zijn? De meeste scholen gaan minors aanbieden van 30 ECTS, oftewel een half studiejaar. Dan zijn ze ook onderling uitwisselbaar als instellingen gaan samenwerken. Maar bij de Christelijke Hogeschool Windesheim en de Hogeschool Inholland gaan ze een stap verder. Daar volg je een major van maar 120 ects (twee jaar) en vul je de andere helft van je studie met twee, drie of vier minors. Dat systeem is nu nog op proef. De vraag is meteen hoeveel ‘verdiepende minors’ de instellingen verplicht gaan stellen. Wie economie met een minor ondernemerschap combineert, verdiept zijn economische kennis. Maar voor een minor Spaans geldt dat niet. Wordt de major daarmee niet te licht?
4. Niveau van de minors
Als iedereen een minor moet
Punt. Of had jij nog wat?