‘Het nieuwe leren gaat uit van de ideale leerling: leergierig, zelfstandig en werklustig’, typeert Ria Bronneman. ‘Maar pubers en studenten hebben vaak andere dingen aan hun hoofd. Die moet je niet allemaal lastig vallen met “zelfstandig werken”.’
Ria Bronneman, hoofd educatie en minderheden van het Sociaal en Cultureel Planbureau, is blij dat er eindelijk een discussie is losgebarsten over het ‘nieuwe leren’, waarin de studenten en scholieren zelfstandig of in werkgroepen allerlei competenties moeten verwerven en hun docenten meer coach dan leermeester zijn. ‘Alleen is de discussie momenteel zo zwart-wit. Het is te weinig constructief.’
Volgens critici weten leerlingen tegenwoordig nergens meer iets van en zijn de leraren buitenspel gezet. Jongeren wandelen zonder enige kennis het hoger onderwijs binnen. Ze hebben geleerd hoe ze informatie moeten zoeken, maar hebben geen bagage in huis om de gevonden informatie te kunnen duiden. De grote boosdoener: het modieuze nieuwe leren.
‘Het is niet overal kommer en kwel. Er zijn ook scholen waar het goed heeft gewerkt’, zegt Bronneman. ‘Daar is het systeem rustig ingevoerd, in overleg met de docenten. Daar hebben ze niet van de ene op de andere dag al het oude overboord gezet en vervangen door de nieuwste mode. Stap voor stap: zo had het overal moeten gebeuren.’
Want de vernieuwingen kwamen niet uit de lucht vallen, meent ze. ‘De leerlingen van nu zijn niet meer zoals die van vroeger. Veel van hen kampten midden jaren negentig met grote motivatieproblemen. Daar moesten de scholen iets mee. Ze wilden aansluiten op de belevingswereld van de jongeren, op hun zap-gedrag en zelfstandigheid. Met die ambities was niets mis. Maar we zijn acht jaar verder en nu zien we wat eruit komt. De vernieuwingsdrift is doorgeslagen.’
Vooral bij de tegenstelling tussen kennis en vaardigheden zet Bronneman kanttekeningen. ‘Het idee dat je beter vaardigheden dan kennis kunt verwerven, gaat ervan uit dat kennis snel veroudert. Maar in de wetenschap veroudert kennis veel minder snel dan op de werkvloer. Er komt in de wetenschap vooral steeds meer kennis bij. Ik heb nooit begrepen waarom de didactische aanpak voor vwo-leerlingen hetzelfde zou moeten zijn als voor vmbo-leerlingen.’
Bovendien verwerft een leerling zijn oordeelsvermogen en vaardigheden alleen maar als hij eerst ergens veel van afweet, vindt zij. ‘Maar de nuance is taaie kost. Dat past niet in een onderwijsvorm waarin de leerling het ene na het andere werkstuk moet maken en telkens zijn eigen mening moet geven. De huidige jeugd vraagt inderdaad steeds sneller: wat heb ik hieraan? Maar daar moet je niet altijd in meegaan; je moet juist tegendruk bieden. Leren hoeft niet altijd leuk te zijn.’
Voor een kind van hoogopgeleide ouders kunnen de vernieuwingen minder kwaad dan voor kinderen uit laaggeschoolde milieus. Die laatsten krijgen van huis uit onvoldoende ondersteuning. ‘Er dreigt een educatieve onderklasse te ontstaan. Als je leerlingen niet meer leert spellen maar aanleert om het woordenboek erbij te pakken, zullen degenen met een taalachterstand uiteindelijk minder goed presteren. Voor hen is kennisoverdracht noodzakelijk. Ook allochtone leerlingen hebben veel meer baat bij docentgericht onderwijs.’
Er moet snel iets veranderen, vindt zij. ‘We moeten de pabo weer op niveau brengen. Bovendien zouden er actievere belangenverenigingen voor leraren moeten komen. Niet om over het salaris te onderhandelen – dat kunnen de vakbonden doen – maar om het niveau van de beroepsgroep en het onderwijs te verdedigen.’
Hoe nu verder? In elk geval moet er niet opnieuw een grote omslag in het onderwijs komen, vindt Bronneman. ‘De ervaring heeft geleerd dat je het oude niet klakkeloos overboord moet gooien. Pas het onderwijs stukje bij beetje aan en luister vooral naar de docenten. Loop niet slaafs achter de ideeën van buitenstaanders aan.’ (BB/HOP)
Punt. Of had jij nog wat?