Het accreditatiesysteem is volgens de Onderwijsinspectie niet minder streng dan het oude visitatiestelsel. Toch worden er door de ‘nieuwe’ visitatiecommissies veel minder onvoldoendes uitgedeeld dan de oude.
In het vandaag verschenen Onderwijsverslag over het studiejaar 2004/05 (‘De staat van het onderwijs’), besteedt de inspectie veel aandacht aan het prille accreditatiestelsel. Net als vroeger heeft ze alle visitatierapporten op een rij gelegd en wat blijkt: ook de nieuwe keuringsmethode legt de zwakke plekken in het hoger onderwijs onbarmhartig bloot.
De visiterende en beoordelende instanties (vbi’s) die de opleidingen tegenwoordig zelf inhuren, delen als vanouds vooral onvoldoendes uit voor de kwaliteit van de toetsing (tentamens en dergelijke) en voor de ‘interne kwaliteitszorg’: de manier waarop de opleidingen zelf hun onderwijskwaliteit bewaken. In het hbo en WO deelden de vbi’s vorig jaar tien onvoldoendes uit voor toetsing, wat neerkomt op 18 procent van het totale aantal beoordelingen. De interne kwaliteitszorg scoorde acht onvoldoendes (15 procent). In het vorige Onderwijsverslag over het studiejaar 2003/4 – waarbij nog werd gekeken naar de visitatierapporten oude stijl – lag het percentage onvoldoendes voor interne kwaliteitszorg hoger: in het hbo ging het toen om 37,7 procent onvoldoendes, in het wo om 15,4 procent.
Toch betekent dit volgens de inspectie niet dat de nieuwe kwaliteitsbewaking minder goed is. Immers, opleidingen worden nu eerder dan voorheen tot verbeteringen gedwongen. Tekortkomingen die een vbi al tijdens de eerste visitatie vaststelt, kunnen al worden aangepakt voordat de uiteindelijke beoordeling plaatsvindt. ‘Daarmee heeft externe kwaliteitszorg al in een vroeg stadium effect’, aldus de inspectie.
Maar het accreditatiesysteem heeft ook belangrijke nadelen. Zo zijn de beoordelingen van opleidingen vooral in het hbo minder eenvoudig vergelijkbaar doordat ze niet gelijktijdig plaatsvinden en instellingen verschillende vbi’s inhuren. De universiteiten laten hun opleidingen nog wel gelijktijdig beoordelen door één vbi, maar ook die rapporten zijn minder helder. Ze bevatten weliswaar veel informatie, maar duidelijk inzicht in sterke en zwakke punten van de opleidingen ontbreekt.
Het accreditatiesysteem is – zoals universiteiten en hogescholen al eerder lieten weten – wel veel duurder dan het oude visitatiesysteem. Om een opleiding te laten keuren is een instelling gemiddeld twee keer zoveel geld kwijt. De inspectie wijt dit met name aan de BTW die vbi’s in rekening moeten brengen en aan de hogere eisen die de NVAO stelt aan de bewijsvoering ten aanzien van de gerealiseerde kwaliteit.
De inspectie evalueert meer dan alleen de accreditatie. Ook haar rapporten over de invoering van het bachelor-masterstelsel passeren nogmaals de revue. Vooral benieuwd is ze naar het keuzegedrag van de eerste lichting studenten die straks een complete universitaire bacheloropleiding afrondt. Gaat het nieuwe systeem er inderdaad voor zorgen dat studenten eenvoudiger van instelling kunnen switchen? Afgaand op de eerste signalen denkt de inspectie dat veel studenten vooralsnog op safe spelen en kiezen voor een doorstroommaster.
In haar verslag ondersteunt de inspectie het idee dat onderwijsinstellingen zo veel mogelijk autonoom kunnen opereren. Belangrijke voorwaarde is wel dat ze hun eigen toezicht beter gaan organiseren. Publieke verantwoording komt in het hoger onderwijs nog maar weinig van de grond, ’terwijl de samenleving er toch recht op heeft te weten of het overheidsgeld doelmatig en rechtmatig wordt besteed’. Zolang dat niet goed is geregeld, vindt de Inspectie dat het hoger onderwijs nog niet klaar is voor een situatie van ‘high trust’ waarin de overheid op grote afstand opereert. (TdO/HOP)
Punt. Of had jij nog wat?