De Nederlandse uitgaven aan het hoger onderwijs zijn de afgelopen jaren slechts een fractie gestegen. Toch is het bedrag per student nog altijd hoger dan in vergelijkbare landen.
Dat blijkt uit de nieuwste editie van Education at a Glance, het jaarlijkse rapport waarin de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het onderwijs in de dertig aangesloten landen vergelijkt. Onder de OESO-landen vallen ook de Verenigde Staten, Australië, de Scandinavische landen, Turkije en een aantal EU-lidstaten.
In de andere OESO-landen zijn de uitgaven aan het hoger onderwijs tussen 1995 en 2003 gemiddeld een stuk sneller gestegen dan in Nederland. Voor de uitgaven aan het totale onderwijs, inclusief het basis- en middelbare onderwijs, geldt hetzelfde.
Weliswaar gaf de Nederlandse overheid de hogescholen en universiteiten in die periode 12 procent meer geld, maar ook het aantal studenten nam toe met 9 procent. De instellingen zitten dus nauwelijks ruimer in hun slappe was. Door de bank genomen is de situatie in andere landen niet gunstiger, op enkele uitzonderingen als Denemarken na.
Toch zijn de Nederlandse uitgaven per student nog altijd ruimhartiger dan het EU- of OESO-gemiddelde. Nederland besteedde in 2003 zo’n 7700 euro per student, terwijl dat gemiddeld in de OESO-landen 7500 was. En dat, terwijl Amerika het OESO-cijfer nog omhoog trekt: daar zijn de uitgaven maar liefst 20.000 euro per student. Dit is overigens niet allemaal geld van de overheid; ook de private uitgaven tellen mee.
Het opleidingsniveau is hier relatief hoog. In Nederland heeft 34 procent van de bevolking tussen de 25 en 35 jaar een diploma in het hoger onderwijs. Dat is boven het OESO-gemiddelde van 31 procent, maar een stuk lager dan de Verenigde Staten (39 procent). Als we echter de kortdurende opleidingen wegstrepen – want die zijn er in Nederland nog nauwelijks – staat Nederland met 32 procent opeens tweede van alle OESO-landen. Vanaf volgend studiejaar komen er overigens ook in Nederland korte hbo-opleidingen, die opleiden voor het zogeheten associate degree.
De overheid heeft de ambitie dat in 2020 de helft van de Nederlandse beroepsbevolking tussen de 25 en 44 jaar hoger opgeleid is. ‘We kunnen constateren dat er nog een lange weg te gaan is’, schrijft het ministerie in een samenvatting van het rapport.
Het aantal studenten in technische vakken, de natuurwetenschappen, wiskunde of informatica is hier traditioneel behoorlijk laag vergeleken met de landen om ons heen: wij blijven steken op zo’n 16 procent, terwijl Duitsland en Finland rond de 30 procent zitten. Maar in Amerika zijn er nog net iets minder studenten in die richtingen: ongeveer 14 procent.
Relatief veel Nederlandse afgestudeerden hebben rechten, economie of een sociale wetenschap gestudeerd. Dat percentage is in België, Frankrijk en de VS hoger. Nederland heeft ook relatief veel afgestudeerden in de medische wetenschappen, maar Denemarken, Zweden en Finland steken boven ons uit. (BB/HOP)
Punt. Of had jij nog wat?