Te veel buitenstaanders bemoeien zich met het onderwijs, vindt de Onderwijsraad. ‘Schoenmaker, blijf bij je leest’, zegt voorzitter Henriëtte Maassen van den Brink.
Hogescholen en universiteiten moeten goed onderwijs geven. Daar is iedereen het over eens. Maar wat goed onderwijs is, daar verschillen de meningen over. Betekent het dat alle studenten binnen vier jaar hun diploma halen, dat ze in het buitenland extra vakken doen, of dat ze alleen maar achten halen?
De afgelopen jaren bood de overheid te weinig ruimte voor verschillende visies, vindt de Onderwijsraad. Studenten en docenten moeten meer te zeggen krijgen over hun onderwijs en bestuurders moeten meedenken, in plaats van als strenge toetsmeesters lijstjes afwerken. ‘Het gaat ons vooral om het principe “schoenmaker, blijf bij je leest”’, zegt voorzitter Henriëtte Maassen van den Brink.
Wat gaat er op dit moment mis?
‘In het hoger onderwijs zie je dat iedereen zich op alle niveaus overal mee bemoeit. Wij zeggen vooral: houd je bij je eigen rol. Wat we blootleggen in het rapport is dat iedereen een ander begrip heeft van kwaliteit. Sommige besturen willen zoveel mogelijk Nobelprijswinnaars, andere willen vooral goede beroepskrachten opleiden. Maar wat is de kwaliteit van jouw opleiding? Op dat niveau moet het gebeuren, daar zitten de belangrijkste mensen. Op opleidingsniveau wil je meer invloed en meer betrokkenheid.’
Hoe regel je die betrokkenheid? Voor de verkiezingen van de medezeggenschap komen weinig mensen opdagen.
‘Persoonlijk vind ik dat er te veel nadruk wordt gelegd op de medezeggenschap. Daar gaat het helemaal niet om. De opleidingscommissies en de examencommissies zijn veel belangrijker voor de kwaliteitscultuur. Op opleidingsniveau gebeurt het, daar worden de leergemeenschappen gecreëerd.’
Pleit de Onderwijsraad, net als de Tweede Kamer, voor meer rechten voor de opleidingscommissies?
‘Dat legt de vinger wel op de zere plek inderdaad. Je moet kijken waar je invloed kan uitoefenen op de opleiding. Docenten weten wat er moet gebeuren en studenten weten hoe ze hun onderwijs ervaren . Daar geldt ook dat iedereen moet doen waar hij goed in is. Het is heel wonderlijk: ik ben al jaren hoogleraar en niemand heeft me ooit naar mijn onderwijsvisie gevraagd. Dat vindt men kennelijk niet zo belangrijk. Dat moet veranderen.’
Wat is de rol van de overheid in dit alles?
‘Wij vinden dat de overheid vooral moeten kijken naar de doelmatigheid en naar de toegankelijkheid van het onderwijs. De overheid moet niet direct invloed willen uitoefenen op de kwaliteitscultuur of op de manier waarop een opleiding opgezet en ingevuld wordt.’
Met de prestatieafspraken lijkt dat wel steeds meer te gebeuren.
‘Waar het om gaat is dat instellingen zelf heel duidelijk moeten maken wat hun strategische doelen zijn. Je moet op opleidingsniveau bezig zijn met de inhoud, dat moet niet gestandaardiseerd worden door het college van bestuur. Die weten nauwelijks wat er speelt in alle verschillende opleidingen. Daarom zien wij niet zo veel in de instellingsaccreditatie.’
Binnenkort start minister Bussemaker met een experiment waarin opleidingen niet meer gekeurd worden door de NVAO, maar de kwaliteit van de hele instelling. Het idee is dat universiteiten en hogescholen die een zogeheten ‘instellingsaccreditatie’ krijgen zelf prima in staat zijn om de kwaliteit van hun onderwijs in de gaten te houden.
Wat vindt u van dat idee?
‘Dat staat haaks op wat wij adviseren. Het onderwijs gaat nog eens ten onder aan pilotisering – dat woord heeft een collega van mij bedacht. Bovendien valt een dergelijk experiment onmogelijk te evalueren. Er zijn te veel variabelen. Dus wat weten we dan over vijf jaar? Op opleidingsniveau moet de kwaliteit worden gewaarborgd en verantwoording worden afgelegd en de instelling moet daarbij ondersteuning bieden. Dat betekent niet dat iedereen maar kan doen wat hij wil. Als je veel vertrouwen krijgt en veel autonomie, moet je je juist naar buiten toe erg goed verantwoorden.’
Punt. Of had jij nog wat?