Het hoger onderwijs is in 25 jaar enorm gegroeid, maar heeft nauwelijks aan kwaliteit ingeboet, vindt minister Van Engelshoven. Wel “piept en kraakt het hier en daar”. Minder concurreren en beter samenwerken wordt wat haar betreft het devies.
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bestaat 25 jaar. Dat werd dinsdag gevierd met een symposium bij de Haagse Hogeschool, waar ook minister Van Engelshoven gastspreker was. Ze nam een voorzichtig voorschot op haar strategische agenda voor de komende tien jaar en op de kabinetsreactie op het advies van de commissie-Van Rijn.
Ze herinnerde in haar praatje aan de jaren zestig, toen universiteiten en hogescholen die een tuin te onderhouden hadden, van het ministerie “drie gulden en 4 cent per vierkante meter mochten uitgeven voor het beplante gedeelte en 68 cent per vierkante meter voor de in de tuin gelegen bestrating”. De toenmalige directeur van de Haagse HTS schamperde, aldus de minister, “dat zijn beleidsruimte tussen het gras en de tegels zat”.
Winnaars
De tijden zijn veranderd, wilde ze maar zeggen. Met de invoering van de WHW heeft de overheid een flinke stap terug gedaan en hebben de instellingen veel meer autonomie gekregen. Uiteindelijk heeft het systeem volgens haar alleen maar winnaars opgeleverd. Het vertrouwen werd natuurlijk ook wel eens beschaamd en dat leidde dan tot inperking van de autonomie. “Maar in essentie staat de wet na 25 jaar nog overeind.”
Niet alles bleef bij het oude. Ze verwees onder meer naar de invoering van de bachelor-masterstructuur en het accreditatiestelsel, en naar wijzigingen in de medezeggenschapsregels. En daar zal het volgens haar niet bij blijven. Ook in de toekomst zullen maatschappelijke ontwikkelingen hun weerslag krijgen in de WHW.
De minister is daar goed naar aan het kijken, want ze werkt hard aan haar strategische agenda voor de periode 2020 tot 2030. Ze wilde vast een tipje van de sluier oplichten. “In het verleden hebben we de instellingen met elkaar laten concurreren, bijvoorbeeld via prestatieafspraken. Daar zijn we van teruggekomen: de prestatieafspraken hebben plaatsgemaakt voor kwaliteitsafspraken. Ook de commissie-Van Rijn heeft onlangs geadviseerd om het aantal concurrentieprikkels tussen de instellingen te verkleinen.”
Van Rijn
Aanstaande vrijdag wordt het kabinetsstandpunt over Van Rijn verwacht en daar kon de minister niet op vooruitlopen, “behalve dat ik denk dat die verschuiving van concurrentie naar meer samenwerking heel goed is. Alleen dan kun je tegemoetkomen aan maatschappelijke uitdagingen en blijven je studenten en onderzoekers centraal staan.”
Het uitgangspunt blijft voor haar dat instellingen primair verantwoordelijk zijn en dat de overheid voor de randvoorwaarden zorgt. “Ze moet wel ergens aan de noodrem kunnen trekken, maar dat is iets anders dan dagelijkse bemoeienis. Ik denk nog steeds dat de WHW een fantastisch instrument is. Ik zal dus niet heel lichtvaardig zijn met het aanbrengen van grote wetswijzigingen.”
Keurslijf
Collegevoorzitters Carel Stolker (Universiteit Leiden) en Erica Schaper (NHL Stenden Hogeschool) braken voorafgaand aan het symposium al een lans voor meer flexibel hoger onderwijs, waarin studenten meer keuzemogelijkheden hebben, vakken kunnen stapelen en minder gebonden zijn aan het soms wel erg strakke keurslijf van de opleiding.
Minister Van Engelshoven bleek daar ook voor te voelen. “We doen al een experiment met flexstuderen dat eigenlijk succesvoller is dan we aanvankelijk hadden gedacht. Gecombineerd met de opdracht uit de samenleving om het ‘leven lang ontwikkelen’ echt vorm te geven, wil ze er “een belangrijk hoofdstuk” in haar strategische agenda aan wijden.
Punt. Of had jij nog wat?