Al jaren ergert de politiek zich groen en geel aan de opruiende en discriminerende uitspraken van rector Ahmet Akgündüz van de Islamitische Hogeschool Rotterdam. Waarom duurt het zo lang voor de minister kan ingrijpen?
“Wat voor imams worden hier opgeleid?”, was de kop van een artikel in NRC Handelsblad in oktober 2013 over de Islamitische Hogeschool Rotterdam. Rector Akgündüz bleek steniging te verdedigen als “één van de voorgeschreven straffen binnen de islam”. Tegenstanders van de Turkse premier Erdogan noemde hij vijanden van hun religie en vaderland.
In de jaren erna volgden meer rabiate uitspraken van de rector over onder meer homo’s, vermeende landverraders en Koerden. Het leidde tot opgewonden Kamervragen: moest die onderwijsinstelling niet dicht?
Maar dat ging niet. De hogeschool – die zich destijds nog universiteit mocht noemen – mocht gewoon erkende diploma’s blijven uitgeven. In 2015 keurde kwaliteitsbewaker NVAO de theologische bachelor en master opnieuw goed. De opleidingen voldeden nu eenmaal aan de eisen. Vreemde uitspraken van de rector konden niet meewegen.
Doorn in het oog
Het was de Tweede Kamer een doorn in het oog. Toenmalig minister Bussemaker (PvdA) moest haast maken met een wetswijziging die haar de macht gaf om de erkenning van de hogeschool in te trekken. En dat deed ze graag, aangemoedigd door zowel linkse als rechtse partijen.
Maar na de woede kwam de reflectie. Die begon met kritiek van de Raad van State. De juristen weigerden voor applausmachine te spelen en uitten nogal fundamentele kritiek op Bussemakers wetsvoorstel.
Kern van hun bezwaar: de overheid moet zich helemaal niet bemoeien met de uitspraken van rectoren. Mensen kunnen aangifte doen, als ze willen, maar daar staat de minister van Onderwijs buiten. Die gaat alleen over de kwaliteit van, jawel, het onderwijs.
Rotsvast vertrouwen
Dat laatste was nu juist de zorg van de minister en de Kamerleden. Als een rector zulke uitspraken mag doen, hoe is dan het onderwijs aan zijn opleidingen? Dat kan niet goed zijn, was het idee.
Dus Bussemaker verwierp de kritiek van de Raad van State, in het rotsvaste vertrouwen dat ze de steun zou krijgen van Tweede en Eerste Kamer. Maar toen rezen ook in de Tweede Kamer de twijfels. Zelfs haar eigen PvdA wilde zich bezinnen.
“We moeten wel beseffen dat deze wet gaat gelden voor iedereen, niet voor één rector”, zei toenmalig PvdA-Kamerlid Mohammed Mohandis in 2016. “Een bestuurder van een streng christelijke instelling zal misschien ook dingen zeggen over vrouwen waar ik het niet mee eens ben. Ik weet niet of we daar als politiek een oordeel over moeten vellen.”
Vrijheid
Eerder dat jaar had de PVV, tot afschuw van andere partijen, het ontslag van een hoogleraar geëist die de PVV fascistoïde had genoemd. Niet dat de PVV voet aan de grond kreeg, maar het liet zien wat er kon gebeuren als de politiek lak kreeg aan de vrijheid van meningsuiting.
Ze ging heus niet op de stoel van de rechter zitten, wierp minister Bussemaker tegen. Onderwijsinstellingen konden haar beslissingen immers bij de rechter aanvechten. Die zou dan uiteindelijk over haar beslissing oordelen.
Haar wetsvoorstel kwam uiteindelijk door de Tweede Kamer, maar de Eerste Kamer wilde toch iets meer waarborgen. De vrijheid van meningsuiting is een belangrijk grondrecht; daar moet je voorzichtig mee zijn. Bussemaker kon het nauwelijks geloven: dreigde het wetsvoorstel in het zicht van de haven te stranden?
Compromis
Ze stelde een compromis voor. Er zou een commissie komen om de minister van advies te voorzien over dubieuze uitlatingen zoals die van rector Akgündüz. Zonder advies van die commissie zou ze niet kunnen ingrijpen. Daar ging de senaat mee akkoord.
Toen was het dus zover. In 2018, ruim vier jaar na de eerste ophef, was de nieuwe wet van kracht. De minister had eindelijk een wapen in handen om de hogeschool aan te pakken. Inmiddels zat er een nieuw kabinet en had minister Ingrid van Engelshoven (D66) het roer overgenomen.
Hate speech
Het wachten was op een nieuwe aanleiding. Die kwam in december 2018, toen de rector tekeer ging tegen homo’s en zei dat tegenstanders van de Turkse staat de doodstraf verdienden. Van Engelshoven vroeg die speciale commissie om advies, na nieuwe uitspraken van de rector. De commissie nam een half jaar de tijd en kwam op 5 juli tot de conclusie dat er inderdaad sprake was van hate speech.
Kort daarna stuurde de minister een laatste waarschuwing: de hogeschool moest afstand nemen van de uitlatingen van de rector. Er volgde enig tijdrekken met reactietermijnen en een bezwaarschrift, maar vorige week kwam dan eindelijk de gewenste verklaring: de hogeschool neemt, zij het halfhartig, inderdaad afstand van de uitspraken van de rector “voor zover die zijn opgevat als rechtvaardiging voor het oproepen tot geweld”. Vermoedelijk vindt de minister dit niet genoeg.
Spoed
Intussen is de hogeschool nog altijd open en kan ze ook nog bij de rechter in beroep gaan tegen sluiting. In de Tweede Kamer dringt vooral VVD-Kamerlid Dennis Wiersma aan op spoed. Waarom moet het zo lang duren, wil hij weten. Maar de politiek heeft die traagheid zelf ingebouwd.
Ruim een jaar is de minister nu bezig met de procedure. Het had misschien een half jaar sneller gekund zonder die adviescommissie, maar die is er nu juist voor de zorgvuldigheid die de Eerste Kamer, inclusief de VVD, zo graag wilde. De molens van zorgvuldigheid draaien nu eenmaal traag.
Punt. Of had jij nog wat?