In Duitsland, Italië en Griekenland kiezen bijna twee keer zoveel meisjes voor een studie in bèta, techniek of ict als in Nederland. Dat blijkt uit het jaarlijkse rapport Education at a glance.
Elk jaar brengt de economische samenwerkingsorganisatie OESO de verschillen in kaart tussen de diverse onderwijssystemen van de aangesloten landen, van basisschool tot en met universiteit.
Alles kan altijd anders, is de impliciete boodschap. In sommige landen betalen studenten meer, in andere landen minder. Er gaan in andere landen meer jongeren naar het hoger onderwijs, of juist minder. De investeringen van de overheid zijn er hoger of lager.
Omdat de onderzoekers data uit alle windstreken moeten verzamelen, loopt het rapport altijd een paar jaar achter. De effecten van recent beleid zijn niet zichtbaar.
Lees meer: Punt besteedde vorig schooljaar in deze artikelen aandacht aan vrouwen in de techniek
Vrouwen
De cijfers over vrouwen in bèta en techniek zijn bijvoorbeeld van 2019. Maar interessant zijn ze wel. Nederland doet al jaren zijn best om studiekiezers voor bèta en techniek te interesseren, en speciaal voor meisjes zijn er gerichte wervingscampagnes, zoals girls’ day.
Het lijkt enig effect te hebben: in 2013 ging 8,3 procent van de vrouwelijke studenten naar zulke opleidingen en zes jaar later is dat 11,5 procent. Toch bungelt Nederland nog altijd vrijwel onderaan.
Alleen in Turkije, Chili en België kiezen minder meisjes in het hoger onderwijs voor deze vakgebieden dan hier. Overigens stond Turkije in 2013 nog ver boven Nederland op dit gebied.
Zo zijn er tussen de OESO-landen meer verschillen die in het oog springen. In Nederland is bijvoorbeeld 94 procent van alle eerstejaarsstudenten (in het hele hoger onderwijs) jonger dan 25 jaar, zonder noemenswaardig verschil tussen mannen en vrouwen. Alleen België en Japan komen daar bovenuit. In Denemarken, Zweden en Zwitserland daarentegen ligt dat percentage onder de 75 procent. In Israël valt het grote verschil tussen mannen en vrouwen op.
Uiteraard hebben de makers van het rapport ook geprobeerd de gevolgen van de coronacrisis in kaart te brengen. Ze tellen hoeveel lesdagen er zijn uitgevallen (dat valt in Nederland relatief mee) en zetten ook op een rijtje wat de maatregelen van de overheid zijn geweest.
Maar zoals gezegd loopt het rapport nu eenmaal achter. In een overzicht van steunmaatregelen staat nu dat Nederland, anders dan de meeste andere landen, geen extra geld voor het onderwijs heeft uitgetrokken. De miljarden van het Nationaal Programma Onderwijs kwamen net iets te laat voor de OESO.
Dus is het vooral zoeken naar minder tijdgebonden informatie. Hoeveel procent van de mannen en vrouwen behaalt een eerste diploma in het hoger onderwijs vóór de leeftijd van dertig jaar? In alle landen behalen vrouwen eerder hun diploma dan mannen, maar in Nederland valt het verschil relatief mee.
Maar wat is precies hoger onderwijs? In andere landen tellen soms opleidingen mee die hier onder mbo-4 vallen. Ook zijn er verschillen in de duur en kwaliteit van opleidingen.
In de politiek liggen de uitgaven aan onderwijs altijd gevoelig. Ook daar kijkt de OESO naar, maar die vergelijkingen zijn nog lastiger. Nederland heeft bijvoorbeeld de budgetten voor het hoger onderwijs verruimd, blijkt uit het rapport, maar de economische groei ging sneller dan de onderwijsinvesteringen. Zijn deze investeringen dan voldoende of niet? Je kunt de cijfers, tot op zekere hoogte, naar believen interpreteren.
Waardevol is de vergelijking in elk geval wel, vinden de ministers van Onderwijs. “Wij concluderen op basis van de OESO-cijfers dat het Nederlandse onderwijsstelsel internationaal gezien op verschillende indicatoren bovengemiddeld scoort, maar dat er ook verbeteringen mogelijk en nodig zijn”, schrijven ze aan de Tweede Kamer.
Punt. Of had jij nog wat?