Het maakt uit waar je gaat studeren. Bij sommige hogescholen en universiteiten vallen eerstejaars studenten vaker uit dan bij andere, blijkt uit ‘De Staat van het Onderwijs 2024’. “Instellingen kunnen meer van elkaar leren.”
Het eerste studiejaar overleven lukt bij de ene opleiding beter dan bij de andere. De verschillen blijven ook zichbaar als je rekening houdt met de kenmerken van de studenten zelf of met de sector waarin ze studeren, schrijft de Onderwijsinspectie.
“Instellingen zouden hier geen genoegen mee moeten nemen en bij elkaar moeten nagaan waar deze verschillen vandaan komen en welke aanpak om uitval te reduceren goed werkt”, staat in het nieuwe rapport.
Fikse verschillen
En het zijn fikse verschillen. Bij de technische opleidingen in het hbo strandt ongeveer 12 procent van de studenten in het eerste jaar, maar bij een (niet nader genoemde) instelling is het 25 procent en bij een andere nog geen 3 procent.
Bij de universitaire economische opleidingen is de uitval in het eerste jaar meestal 5 à 7 procent, maar er is ook een universiteit die pakweg 17 procent van de eerstejaars in het stof laat bijten.
Aan de start hebben studenten dus al ongelijke kansen, niet alleen door hun persoonlijke omstandigheden, maar ook door de kwaliteit van hun opleiding. Universiteiten en hogescholen zouden beter moeten uitzoeken waar die uitval vandaan komt.
De Onderwijsinspectie heeft meer vragen. Waarom is bijvoorbeeld een kwart van de masteropleidingen ontoegankelijk na een hbo-bachelor?
Blinde vlek
Ook blijft de ‘decentrale selectie’ van studenten aan de poort van opleidingen een probleem: kansengelijkheid blijft een “blinde vlek”. Nog altijd leidt selectie tot lagere kansen voor bepaalde groepen studenten, zeggen waarnemend inspecteur-generaal van het onderwijs Ria Westendorp en inspecteur hoger onderwijs Susanne Rijken.
Wat verwacht u dat universiteiten en hogescholen gaan doen met al deze kritiek?
Westendorp: “Ze moeten het meenemen in hun beleid. Bestuurders richten zich vaak op rendement of kwaliteit, maar ze moeten ook bij kansengelijkheid stilstaan. Het vergt bewuste keuzes, want soms zijn het botsende werkelijkheden.”
Welke werkelijkheden botsen dan?
Westendorp: “Als veel studenten met hoge cijfers slagen, kun je denken dat je goed onderwijs biedt. Maar misschien moet je vaker studenten een kans geven die wel gekwalificeerd zijn, maar waarschijnlijk minder goede cijfers halen. We denken niet dat het onwil is, maar universiteiten en hogescholen lijken nog onvoldoende oog te hebben voor kansengelijkheid.”
Jullie hebben hier vaker op gewezen, bijvoorbeeld in jullie rapport over selectie.
Westendorp: “Ja, en hierin heeft de politiek ook een taak. We hebben weleens eerder tegen de minister gezegd: maak duidelijk wat nu het doel van selectie is. Willen we een diverse beroepspopulatie of willen we alleen de allerbeste studenten eruit pikken? Daarbij is ook de politiek aan zet.”
Volgens jullie is de kwaliteitskeuring van opleidingen in het hoger onderwijs (‘accreditatie’) in orde. Hoe kan dat, als de uitval bij sommige opleidingen zo hoog is?
Rijken: “We zien inderdaad verschillen, zelfs tussen instellingen die op elkaar lijken, dus ze zouden meer van elkaar kunnen leren. Maar je kunt een voldoende voor de accreditatie niet één op één aan de uitval koppelen. Het zou ook kunnen dat opleidingen erop gewezen zijn in de accreditatie en dat ze bijvoorbeeld maatregelen moeten nemen.”
Uitval komt ook door het bindend studieadvies, waar onderzoekers vraagtekens bij plaatsen. Veel studenten gaan ergens anders weer studeren, vaak ook dezelfde opleiding. Heeft het bsa in jullie ogen wel zin?
Westendorp: “Daar weten we niet genoeg over. Je kunt natuurlijk grote groepen studenten toelaten en aan het eind van het jaar zeggen: wie geen 60 punten heeft, gooien we er weer uit. Dan kun je je afvragen of dat een goed idee is. We zien in elk geval grote verschillen en dat lijkt ons een reden om dieper te kijken, ook naar de afwegingen. De minister heeft een voorstel gedaan om het bsa terug te brengen naar 30 punten in het eerste jaar en dan ook ten minste 30 punten in het tweede jaar. Dat is vooral met het studentenwelzijn in gedachten.”
Jullie zouden ook kunnen oordelen dan sommige opleidingen hun zorgplicht verwaarlozen, gezien hun bsa en hoge uitval. Waarom doen jullie dat niet?
Rijken: “Daarvoor zouden we een goede onderbouwing moeten hebben en we weten nog niet genoeg. Bij kansengelijkheid speelt veel mee: van studentenwelzijn tot het bekostigingssysteem. Wil je zo snel mogelijk al die studenten over de eindstreep helpen of laat je andere belangen de doorslag geven? We zouden nog van alles kunnen onderzoeken, maar wij hebben ook maar beperkte mogelijkheden.”
Punt. Of had jij nog wat?