Ik sta op. Check tanden, wangen, voorhoofd. Armen, benen en daarna kleren. Alles oké. Met trillende hand raap ik mijn mp3speler op en probeer ik daarna mijn fiets van de straat te slepen, zodat de stadsbus die achter me staat te wachten ook gewoon zijn weg kan vervolgen. Mijn fiets laat zich echter niet zo makkelijk verslepen als dat ik van hem gewend ben en ik vermoed dat het dubbelgevouwen voorwiel daar meer van weet. Als het eindelijk lukt, rest mij niets anders dan bijkomen van de schrik. Die zacht gezegd aardig is. De adrenaline suist door mijn lijf, maakt mijn brein scherp maar mijn lichaam een pudding.
Dit alles duurt waarschijnlijk niet meer dan 20 seconden. En in die 20 seconden is de persoon die in het inmiddels wat gehavende bestelbusje zit, niet uitgestapt. Maar ik verwacht hem ieder moment en om eerlijk te zijn, ga ik ervan uit dat ik een bak woede over me uitgestort krijg. Iets van: stom wicht, want ik heb het druk en ik moet nog boodschappen doen en nu moet ik ook nog naar de garage. Want zo werkt de mens anno 2008.
Ik haal vast diep adem, maar het stoplicht waar de man op wacht, springt op groen. De auto trekt op, rijdt weg en laat mij met een diepe frons achter. Geen tirade? Geen reactie? Heeft hij soms niet gevoeld dat ik de achterkant van zijn auto zojuist aan gort reed?
Verbaasd ben ik. Hoogst, maar ook aangenaam verbaasd. Want als je niets meer hebt om je over te verwonderen, wordt het leven een groot prikkelloos bestaan en dat is ook maar saai. En juist daarom lees jij nu mijn laatste column. Omdat ik denk dat ik op deze plek niet meer verbaas. Het wordt tijd dat iemand anders het stokje van me overneemt.
Pauline van Lintel
Punt. Of had jij nog wat?