Het hoger onderwijs moet ‘flexibeler’ worden, vinden zo ongeveer alle politieke partijen. Maar wat zijn de gevolgen? Studenten en docenten moeten opletten, waarschuwt hbo-docent en medezeggenschapper Arie Rinzema.
Flexibilisering in het onderwijs doet een beetje denken aan kwesties als klimaatverandering en de toekomst van het pensioenstelsel: allemaal vreselijk belangrijk, maar je merkt er momenteel nog niet zoveel van en daarom is het schier onmogelijk om er aandacht voor te krijgen.
Maar hbo-docent Arie Rinzema doet zijn best, als voorzitter van de Vereniging van medezeggenschapsraden in het hbo. Hij hield deze week een congres met allemaal collega’s die de toekomst van het hoger onderwijs bepalen. Er waren vakbondsbestuurders, Kamerleden, bestuursvoorzitters, studentenorganisaties en natuurlijk Alexander Rinnooy Kan, die zich al jaren tegen flexibilisering aan bemoeit.
Geharrewar
De timing was goed. In de Tweede Kamer was net een debat geweest over een ‘leven lang ontwikkelen’. Zo ongeveer alle fracties bleken daar voorstanders van, en ook van flexibilisering in het onderwijs. Je kunt er haast niet tegen zijn. Flexibel klinkt als makkelijk en klantvriendelijk. Het politieke geharrewar ging vooral over het tempo waarin alles verloopt en wie ervoor moet betalen: overheid of werkgevers?
Welhaast de enige die zijn hakken in het zand zette, was Zihni Özdil van GroenLinks. Hij waarschuwde dat een ‘leven lang ontwikkelen’ niet moet uitmonden in “guur beleid”, zoals volgens hem gebeurde bij de ‘participatiesamenleving’ en de ‘decentralisaties’ die voor meer lokaal maatwerk moesten zorgen. “Mooie woorden allemaal, maar in de praktijk mondden ze vaak uit in verkapte bezuinigingen, versnippering van sociale structuren en steeds meer een ieder-voor-zich-samenleving.”
Intussen lopen er allerlei experimenten in het hoger onderwijs. Bij sommige instellingen kunnen studenten ‘per studiepunt’ collegegeld betalen, in plaats van per jaar. Dan kunnen ze hun eigen tempo bepalen. In bepaalde sectoren krijgen deeltijdstudenten de mogelijkheid om hun eigen studie samen te stellen, met het ene semester aan deze hogeschool en het andere semester aan een andere. De grote vraag is steeds: hoe bewaken we daarbij de kwaliteit van het onderwijs?
Complex
Het is allemaal zo complex. “Het zou al heel mooi zijn als medezeggenschappers over drie van de tien aspecten van flexibilisering goed konden meepraten”, vindt Rinzema, die zelf leiding geeft aan het assessment center van Fontys. Daar kunnen mensen laten zien wat ze allemaal al kunnen, zodat hun studiepad op maat gesneden kan worden. Ook een voorbeeld van flexibilisering.
Het congres toonde vooral aan hoezeer hij gelijk heeft dat bijna niemand nog grip heeft op het onderwerp. Tijdens de paneldiscussie had de gespreksleider begrijpelijkerwijs moeite om een rode draad te ontwaren in de betogen. Er heerste begripsverwarring en de deelnemers leken meer dan eens langs elkaar heen te praten.
En toch sneden ze belangwekkende onderwerpen aan. Zo baalt Luc Rullens van het Interstedelijk Student Overleg ervan dat het voor werkenden vaak niet duidelijk is waar ze terecht kunnen voor financiering als ze een opleiding willen volgen. Een reëel probleem, waar ook de minister zich mee bezighoudt. Zij wil naar analogie van het pensioenoverzicht een website in het leven roepen waar mensen kunnen zien wat voor onderwijs ze kunnen volgen en welke budgetten er zijn.
Kindertijd
Fundamenteler was de kritiek van docent en publicist Ton van Haperen. Hij vroeg zich af of een ‘leven lang leren’ überhaupt wel realistisch is. “De mens kent een leercurve, en die is nu eenmaal het steilst in de kindertijd”, merkte hij op. Dus wat verwachten we eigenlijk van nascholing, was zijn vraag.
In het voorjaar gaat de politiek weer doorpraten, want dan worden de uitkomsten van allerlei experimenten bekend en kan de minister ook vertellen hoe het met haar ‘portal’ staat waarop mensen inzicht krijgen in hun scholingsmogelijkheden.
Maar intussen moeten medezeggenschappers niet stilzitten, vindt Rinzema. Want flexibilisering is leuk, maar wat zijn de gevolgen van flexibel onderwijs voor de docent, die ’s avonds of in het weekend voor de klas staat? En wat is bijvoorbeeld de impact op kleine studies als de lerarenopleiding Frans, als ze straks afhankelijk zijn van de voorkeuren van de student?
Punt. Of had jij nog wat?