In de coronacrisis is het onderwijs verschraald, vindt ook Sander van den Eijnden, de nieuwe voorzitter van de kwaliteitswaakhond voor het hoger onderwijs NVAO. Maar de opleidingen zijn volgens hem niet door het ijs gezakt.
Er gaan hele weken voorbij dat een bestuurder van een hogeschool of universiteit niet aan accreditatieorganisatie NVAO denkt, zegt de nieuwe voorzitter Sander van den Eijnden. En hij kan het weten.
Van den Eijnden was voorzitter van de Hogeschool Leiden en eerder stond hij aan het hoofd van de Open Universiteit. Sinds dit najaar leidt hij de instantie die hbo- en wo-opleidingen eens in het zes jaar het stempel van goedkeuring geeft. Zonder accreditatie krijgen ze geen bekostiging en mogen ze geen erkende diploma’s verstrekken.
Klinkt belangrijk, en dat is het ook, maar Van den Eijnden relativeert het graag. “Voor de meeste mensen is de NVAO alleen belangrijk als die op bezoek komt, bijvoorbeeld om de kwaliteitszorg binnen een hogeschool of universiteit te beoordelen.”
En daarbuiten niet, weet hij. “De meeste mensen zullen toch denken: ‘Wanneer heb ik ermee te maken en hoe ga ik ermee om?’, zonder er diepe gedachten aan te wijden. Zelf keek ik ook vaak op een instrumentele manier naar de NVAO.”
Maar nu is het zijn dagelijks werk. Zijn ervaring, ook bij het ministerie van OCW en internationaliseringsorganisatie Nuffic, komt van pas. “De NVAO is niet zo groot, maar wel ingewikkeld”, vindt hij. Het is een binationale organisatie (voor Nederland en Vlaanderen) met een driekoppig bestuur en circa vijftig medewerkers.
‘Wij hebben geen eigen definities van onderwijskwaliteit‘
“Als je een enorme ideeënrijkdom of bestuursdrift hebt, dan kom je als voorzitter van de NVAO wat minder tot je recht”, denkt Van den Eijnden, “Je zoekt hier de balans tussen daadkracht waar het moet en terughoudendheid waar dat gepast is. In die fase van mijn leven bevind ik mij. Ik heb nu veertig jaar voltijds gewerkt; het leiden van een hogeschool is elke dag een hele klus. Dit biedt mij meer ruimte in mijn persoonlijke leven.”
Geen eigen maatstaven
Enerzijds is de NVAO machtig (“Opleidingen kunnen maar bij één organisatie worden geaccrediteerd”), anderzijds is de ruimte volgens Van den Eijnden goed ingeperkt. “Wij hebben geen eigen definities van onderwijskwaliteit.”
Opleidingen moeten in elk geval aan de wettelijke voorschriften voldoen. “De wet op het hoger onderwijs is vrij dik. Een bacheloropleiding telt 180 of 240 studiepunten, je moet bepaalde diploma’s hebben om binnen te komen, de examencommissie moet aan eisen voldoen enzovoorts. Het verbaast me weleens hoeveel formele eisen er zijn.”
Binnen die grenzen moeten opleidingen zelf definiëren wat volgens hen kwaliteit is. “Daar hoort bij dat opleidingen zich verantwoorden, dat er een sluitend systeem van kwaliteitsborging is en dat externen erbij betrokken worden. De NVAO is niet verantwoordelijk voor het organiseren van de kwaliteitszorg, wij beoordelen alleen of dat goed gebeurt.”
Navolgbaar
Elke zes jaar komen er panels van deskundigen langs. De instellingen dragen de leden voor; de NVAO heeft het laatste woord. Bij een psychologieopleiding komen er in elk geval ook psychologen op bezoek, bij een juridische opleiding juristen en bij een opleiding wiskunde wiskundigen. Die kijken of de opleidingen doen wat ze beloven: is het eindniveau op orde, is de toetsing goed, is er een visie op kwaliteit?
“Maar wij zijn niet die inhoudelijk deskundigen”, zegt Van den Eijnden. “Wij willen vooral weten: heeft dat panel alle hoeken van het speelveld geraakt? We hanteren in elke procedure een aantal ‘standaarden’; zijn die goed aan de orde gekomen? Snappen wij het oordeel? Dat laatste is essentieel: is het allemaal navolgbaar?”
Dat is overigens niet vanzelfsprekend. “Het komt regelmatig voor dat we zeggen: we willen nog even met het panel praten. In een enkel geval oordelen we: dit is niet navolgbaar. Dan accrediteren we de opleiding niet, of de instelling trekt de aanvraag terug.”
Die terughoudende rol is goed, meent hij. Het kan ook niet anders. “Je moet de vraag wat kwaliteit is uiteindelijk overlaten aan het veld: docenten, studenten en externe deskundigen. Als het overtuigend gebeurt, accrediteren wij.”
Engels
Zo’n terughoudende rol zal de NVAO ook hebben als zij over de voertaal van opleidingen moet gaan oordelen, waarschuwt Van den Eijnden. Er ligt een wetsvoorstel in de Eerste Kamer te wachten, waarmee onder meer de verengelsing van het hoger onderwijs moet worden bestreden. Opleidingen moeten straks de ‘meerwaarde’ van een andere voertaal aantonen.
Van den Eijnden: “Sprekend vanuit de NVAO zeg ik: wij hebben geen eigen opvatting over de meerwaarde van het Engels. De minister moet samen met de instellingen bedenken hoe je meerwaarde kunt aantonen. Als dat op een goede manier wordt omschreven, dan kunnen wij ermee aan de slag.”
Voor een master ‘international business’ zal het vast niet zo moeilijk zijn, denkt hij, terwijl je voor de pabo een andere afweging maakt. “Maar Engelstalig onderwijs gaat ook over de rol van internationalisering, en daar gaat de NVAO niet over. Ik kan hooguit tegen de minister zeggen: als u het wilt, moet u dit en dit goed definiëren. De opleidingen moeten straks ook de ‘uitdrukkingsvaardigheid’ van hun studenten in het Nederlands bevorderen. Daarvoor geldt hetzelfde: wat betekent dat?”
Corona
De afgelopen twee jaar kampt het hoger onderwijs met de gevolgen van de coronacrisis. Studenten zitten soms wekenlang thuis, ze krijgen les via een beeldscherm, stages gaan niet door… dat tast het onderwijs aan. Hoe gaat de NVAO daarmee om?
We kijken vooral of opleidingen in de basis goed functioneren, zegt Van den Eijnden, niet of ze het moeilijk hebben in coronatijd. “Wij inspecteren niet en we maken geen momentopname. Samen met de Inspectie van het Onderwijs werken we momenteel wel aan een algemeen onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs in covidtijd en dat zal waarschijnlijk in maart af zijn, maar dat staat los van de accreditatie van afzonderlijke opleidingen.”
De onderzoekers gebruiken daarvoor gegevens die de instellingen zelf aanleveren. “Iedereen heeft het al druk genoeg, we gaan geen extra gegevens opvragen. Ze monitoren hun onderwijs zelf ook uitgebreid.” Hij moet een slag om de arm houden, maar zijn indruk (“En dan spreek ik ook vanuit mijn eerdere ervaring als hogeschoolbestuurder”) is dat het onderwijs grosso modo goed is doorgegaan. “De kwaliteitsnormen zijn gehandhaafd, de studievoortgang is over het algemeen op niveau gebleven.” Dat noemt hij een “geweldige prestatie”.
Zo bezien zou je kunnen zeggen: er is dus weinig aan de hand. Van den Eijnden: “Maar de leerervaring van studenten is natuurlijk wel verschraald. Wij kijken naar toetsing, eindniveau enzovoorts, en dat is allemaal nog steeds in orde, maar toch: er is meer in de wereld dan de standaarden van de NVAO. Ik sprak een student social work die een minor conflictbeheersing deed. Normaal hoort daar een examen met acteurs bij: die spelen conflictsituaties na en de studenten laten zien hoe ze daarmee omgaan. Nu is dat examen vervangen door een opdracht op papier: dit zijn een paar conflictsituaties, hoe ga je daarmee om? Dat kan wel adequaat zijn, maar ik kan me voorstellen dat die student zegt: ik mis de ervaring dat ik het echt kan.”
Zijn er dan helemaal geen opleidingen die in normale tijden met de hakken over de sloot hun accreditatie behalen en in deze tijd door het ijs zakken? “Voor de helderheid, ‘hakken over de sloot’ kennen wij hier niet. Het is voldoende of onvoldoende, en soms krijgt een opleiding accreditatie onder voorwaarden. Maar los daarvan, wij zien niet dat opleidingen als gevolg van covid-19 niet meer aan de standaarden zouden voldoen.”
Praktijkgericht
Maar je hebt ook sterk praktijkgerichte opleidingen, zoals geneeskunde en fysiotherapie. In het hbo speelt de stage een grotere rol dan in het academische onderwijs. Komt die praktijk niet sneller in het gedrang? “Het goede nieuws”, zegt Van den Eijnden, “is dat hogescholen en universiteiten voor praktijkonderwijs meer ruimte hebben gekregen in de coronacrisis. De opleiding fysiotherapie zal vaker lessen op locatie hebben verzorgd dan pakweg commerciële economie.”
De stages zijn een ander verhaal, zegt hij. “Daar zie je wel een wisselend beeld. Als de scholen dicht zijn, kun je daar ook geen stagelopen. Andere stages kunnen wel doorgaan, maar ze zijn soms verschraald. Je kunt alle leerdoelen wel behalen, maar een deel van stagelopen is ook de ervaring dat je met collega’s bij het koffiezetapparaat staat. Dat mis je in deze tijd natuurlijk. En dat speelt overal; je kunt niet zomaar zeggen dat ze er bij de opleiding logopedie meer last van hebben dan bij economie.” Maar daar mengt de NVAO zich dus niet in.
Kwaliteitsafspraken
Op deze manier kijkt hij ook naar de veelbesproken ‘kwaliteitsafspraken’ die universiteiten en hogescholen hebben gemaakt met studenten en medewerkers over de besteding van de miljoenen uit het leenstelsel, dat in 2015 is ingevoerd (en binnenkort weer verdwijnt). Destijds was de gedachte: studenten krijgen geen basisbeurs meer, maar wel beter onderwijs.
De afspraken waren nog niet eens allemaal goedgekeurd en toen kwam de coronacrisis. Ze konden bijna meteen de prullenmand in, of in elk geval liep het allemaal niet zoals gehoopt. Wat gaat Van den Eijnden daarmee doen, als hij moet beoordelen wat ervan terecht is gekomen?
‘Kwaliteitsafspraken aanpassen door de coronacrisis? Dat is begrijpelijk‘
Wederom onderstreept hij de bestuurlijke verhoudingen. “Wij houden geen toezicht en we kunnen geen sancties uitdelen. De minister, de instellingen en de studentenorganisaties hebben ons gevraagd om de afspraken te beoordelen en over de voortgang te rapporteren. Dat laatste doen we dit jaar aan de hand van de jaarverslagen die de instellingen maken.”
Maar hij kan toch niet doen alsof hij er weinig mee te maken heeft? Van den Eijnden: “Dat doe ik ook niet. Ik zeg niet: zoek het maar uit. Wij hebben ons de afgelopen jaren gebogen over de uitvoerbaarheid van de afspraken: kan het allemaal wel? Als een instelling vervolgens door de coronacrisis de afspraken heeft moeten aanpassen, dan is dat begrijpelijk. Dat mag ook. Het moet dan wel netjes met de medezeggenschap zijn besproken en verantwoord worden, dus daar gaan we naar kijken. Maar wij handhaven niet. Als wij zeggen dat een instelling geen goede verantwoording geeft, dan is het aan de minister om daar een consequentie uit te trekken. Niet aan ons.”
Instellingsaccreditatie
Het zou kunnen dat er binnenkort een grote verandering in het accreditatiestelsel komt. Het vorige kabinet ijverde voor de mogelijkheid van ‘instellingsaccreditatie’ in plaats van ‘opleidingsaccreditatie’. De NVAO geeft het stempel van goedkeuring dan aan een hele onderwijsinstelling, die vervolgens zelf haar eigen opleidingen beoordeelt.
Van den Eijnden kan het zich voorstellen, zegt hij. Het is anders, maar veel zal ook hetzelfde blijven, legt hij uit. Uiteindelijk moet elke opleiding zich nog steeds eens in de zes jaar verantwoorden aan een panel van externe deskundigen. “En je hebt nog altijd evaluaties, reflecties en gesprekken. Dat zal zeker evenveel tijd kosten als nu.”
“Het voordeel van instellingsaccreditatie, waarin de instellingen zelf de kwaliteit van hun opleidingen keuren, is misschien dat ze het begrip ‘kwaliteit’ naar eigen inzicht kunnen verbreden: ze kunnen accent leggen op wat ze zelf belangrijk vinden”, overweegt hij. “Maar pas op dat je er niet te veel bijhaalt. Het onderwijs telt allemaal ijverige, maatschappelijk betrokken mensen, en de buitenwacht heeft ook veel verwachtingen van het onderwijs. Voor je het weet overladen we de opleidingen met allemaal grote thema’s waar ze óók aandacht aan moeten besteden. Dat is het grote risico van instellingsaccreditatie.”
Er valt iets te zeggen voor een stelselwijziging, meent hij. “Als je een aantal keer hetzelfde hebt gedaan, dan verliest het systeem zijn scherpte. Het kan geen kwaad om de boel een beetje op te schudden. Omgekeerd kun je ook kiezen voor de voorspelbaarheid: je weet waar je aan toe bent en het systeem werkt goed.”
Het zal hoe dan ook nog even duren voor het nieuwe systeem er is. “Er is een experiment geweest, maar de minister moet nog overleggen met universiteiten en hogescholen, de Tweede Kamer moet debatteren over de nieuwe wet- en regelgeving, instellingen moeten hun eigen systemen erop aanpassen… Het is zo 2025.” In het verleden was de Tweede Kamer overigens behoorlijk kritisch en ook deze keer stellen de leden veel vragen.
Vlaanderen
In Vlaanderen bestaat instellingsaccreditatie al, dus daar kunnen we van leren. Daarover gesproken, Van den Eijnden wil één ding graag onderstrepen: de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie gaat niet splitsen.
Voor de zomer leek dat anders. In een brief aan de Tweede Kamer kondigde toenmalig minister Van Engelshoven aan dat de twee afdelingen Nederland en Vlaanderen ‘grotere zelfstandigheid’ zouden krijgen. Zoals het HOP samenvatte: ‘NVAO verliest misschien de V van Vlaanderen’. Waarom komt de politiek daarvan terug?
In 2005 had Nederland volgens Van den Eijnden goede redenen om samen met Vlaanderen een accreditatieorganisatie op te richten, en die redenen zijn er nog steeds. “Het heeft voordelen. Er zijn zo’n 18 miljoen Nederlanders en 6,5 miljoen Vlamingen. Als je deskundigen zoekt voor de panels, dan is de vijver nu groter. Ook hebben we samen iets meer invloed in Europa. En we leren veel van elkaar.”
Maar het is ook “verrekte ingewikkeld”, voegt hij eraan toe, “omdat we in Nederland opereren op basis van de Nederlandse wetgeving en in Vlaanderen op basis van de Vlaamse. Daarom was dit voorjaar de gedachte: moeten we dat bestuurlijk niet anders inrichten? Dat hebben we onderzocht en de conclusie was: dat lost sommige problemen op, maar het veroorzaakt andere problemen. Als je het allemaal wilt wijzigen, ben je jaren verder.”
Die energie wil de organisatie liever in het echte werk stoppen. “De huidige problemen – en dat gaat soms om kleinigheden als de archiefwetgeving – lossen we wel op. Dat hebben we afgelopen zomer besloten, maar dat heeft weinig aandacht gekregen.”
Van den Eijnden: “Als je knipt, moet je weer verbinden. Als je de boel bij elkaar houdt, dan moet je de processen goed onderscheiden. Nou, dat laatste gaan we doen.”
Punt. Of had jij nog wat?