Allerlei universiteiten stellen een commissie in om de banden met Israël te onderzoeken. Wat doet die? En wie zitten erin? “De commissie moet zelf geen strijdtoneel worden”, zegt Ruard Ganzevoort, beoogd voorzitter van de Rotterdamse commissie.
Studenten en medewerkers blijven universiteiten oproepen de banden met Israëlische instellingen te verbreken. In Delft zetten pro-Palestijnse demonstranten vorige week een tentenkamp op en in Nijmegen werd afgelopen maandag een universiteitsgebouw bezet (en weer ontruimd).
Tot nu toe gaan universiteiten niet of nauwelijks op de eisen in. Wel lanceren in ieder geval de universiteiten van Leiden, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam en Tilburg een commissie die controversiële samenwerkingen moet gaan onderzoeken.
En nee, dat is geen vertragingstactiek, zegt hoogleraar Ruard Ganzevoort. “Je kunt alles wel als een vertragingstactiek zien, maar volgens mij zoeken universiteiten oprecht naar een antwoord op de vraag hoe je op een verstandige manier met die samenwerkingsverbanden omgaat.”
Ganzevoort, tot vorig jaar senator voor GroenLinks, is decaan van het Instituut voor Sociale Studies (ISS) in Den Haag, een onderdeel van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij gaat voor die universiteit de Commissie gevoelige samenwerkingsverbanden leiden. Zijn eerste doel: een ‘raamwerk’ op papier krijgen.
Waarom kijken jullie niet meteen naar een concrete samenwerking?
“Eerst willen we weten aan welke criteria een samenwerkingsverband moet voldoen. De Erasmus Universiteit wil een positieve impact op de samenleving hebben. De vraag is dan: kun je daarvoor met een bepaalde instelling samenwerken? Maar ook: wat is het belang voor het vakgebied van deze samenwerking?”
Maar deze commissie is er toch gekomen vanwege de oorlog in Gaza?
“Die heeft de komst ervan wel versneld, maar het had ook een andere kwestie kunnen zijn. Zo’n raamwerk was ook handig geweest toen we vragen kregen over samenwerken met de fossiele industrie of toen Rusland Oekraïne binnenviel. En dit soort kwesties gaat nog veel vaker langskomen, want voorlopig neemt de geopolitieke complexiteit alleen maar toe.”
Hoe gaat zo’n commissie te werk: zijn de gesprekken openbaar of maken jullie de afwegingen achter gesloten deuren?
“Liefst zou ik zo open mogelijk te werk gaan, maar ik kan het nog niet precies zeggen. Ik ben zelf voor openheid waar het kan.”
Is zo’n commissie bedoeld om de discussie te smoren? Zo van: de commissie heeft geoordeeld, nu zijn we klaar?
“Nee, we hebben en houden als academische gemeenschap juist een belangrijke rol in dit soort grote maatschappelijke vragen. We kunnen die verhelderen, scherpe vragen stellen, analyseren wat er gebeurt. Voor sommige wetenschappers blijft het daarbij en dat is legitiem. Maar er is ook ruimte voor academici die vanuit hun maatschappelijke betrokkenheid meer positie willen kiezen, vanuit het besef dat kennis ook altijd een vorm van macht is. De commissie is alleen bedoeld om te helpen de afweging zo zorgvuldig mogelijk te maken.”
En komt er dan een einde aan de bezettingen? Gaat dit de polarisatie verminderen?
“Nee, dat kan deze commissie niet bewerkstelligen. De Erasmus Universiteit wil drie dingen doen: dialoog faciliteren, gevoelige samenwerkingsverbanden onderzoeken en kijken hoe we ook iets constructiefs kunnen doen voor studenten en wetenschappers in Gaza. De hele academische structuur in Gaza is immers weggevaagd. Een commissie is zeker niet het enige antwoord op de polarisatie.”
Is er genoeg debat binnen onderwijsinstellingen?
“Nee, ik denk niet dat het genoeg is, maar eerlijk is eerlijk: het is ook gewoon heel erg moeilijk. Iedere poging om het gesprek te voeren staat al heel snel onder druk en loopt gemakkelijk uit de hand vanwege diezelfde polarisatie.”
Jullie maken dus eerst een raamwerk en gaan dan nadenken over Gaza. Hoelang gaat het ongeveer duren, denkt u?
“Dit is nu acuut, we kunnen hier niet te lang mee wachten. Ik zou graag concreter zijn en zeggen dat we deze week al klaar zijn met het raamwerk, maar dat kan ik misschien niet waarmaken. En het moet ook zorgvuldig.”
Is het verbreken van de banden verenigbaar met de academische vrijheid en openheid in de wetenschappen?
“Dat is precies een van de afwegingen die we moeten maken. Het is wel zo dat veel van die vrijheden collectieve vrijheden zijn, die je eerder als instituut maakt dan als individuele wetenschapper. Uitwisselingsverbanden worden uiteindelijk door een instituut georganiseerd. Dat wil niet zeggen dat ze helemaal buiten het individu omgaan, maar betekent dus wel dat er ook collectieve verantwoordelijkheid is.”
“Je moet ook onderscheid maken tussen onderzoek en onderwijs. Een studentuitwisseling is echt iets anders dan de discussie over kennisveiligheid: wat doe je als een ander land onze kennis direct gebruikt om er wapens mee te maken? Legitimeren we dat als instituut? En wat betekent het voor studenten of voor een vakgebied als we de samenwerking verbreken? Je kunt het oneens zijn met wat er in een land gebeurt, maar dat kan zowel betekenen dat je de samenwerking doorzet of dat je hem verbreekt. Dat hangt dus allemaal van de omstandigheden af.”
Wie zitten er in uw commissie? Zitten er ook studenten in?
“Nee, geen studenten. De commissie bestaat uit ‘academisch deskundigen’, die vanuit zoveel mogelijk bronnen informatie ophalen. De nadruk in de commissie ligt op het maken van afwegingen. Wel willen we zoveel mogelijk verschillende visies en argumenten betrekken, maar de commissie moet zelf geen strijdtoneel worden.”
Waarom hebben ze u gevraagd?
“Taken als deze worden altijd over de decanen verdeeld. Misschien speelt mee dat ik decaan ben bij het International Institute of Social Studies, waar veel maatschappelijke vraagstukken langskomen. Ook heb ik in de Eerste Kamer veel ervaring opgedaan met politieke vraagstukken en de soms ingewikkelde internationale verhoudingen.”
Punt. Of had jij nog wat?