John Lousberg, docent aan de Juridische Hogeschool, werd eind vorig jaar verkozen tot Docent van het Jaar. In zijn eerste column voor Punt blikt hij terug op zijn eigen docenten.
De nominatie voor Avansdocent van het Jaar zette me aan het denken: welke docenten uit mijn verleden zou ik nomineren? Of juist niet? Ze kwamen allemaal voorbij: de leraar Frans die iedereen vreesde, de docent wiskunde die me naar mijn kennelijke overtuiging onterecht de klas uitstuurde, de leraar Nederlands die ons meenam naar Berlijn en Brugge of die andere leraar Nederlands die ons kennis liet maken met de dichter Rutger Kopland. Of later de docent burgerlijk procesrecht die een toneelstukje speelde.
Maar toch halen zij het niet bij pater Galama. Ja, ik zat op een katholieke middelbare school in het zuiden van het land waar nog enkele paters van de Franciscaner orde lesgaven. Hij straalde rust uit. Hij schreed naar binnen. Met een glimlach. Een man van weinig woorden. Met zijn uitstraling haalde niemand het in zijn hoofd kattenkwaad uit te halen. Er heerste ook tijdens de les een serene rust.
Maar wat maakt hem nu zo bijzonder? We hadden regelmatig een proefwerk. We moesten dan zinnen vertalen. Van het Latijn naar het Nederlands en andersom. Ik had eens mijn proefwerk af en wilde het inleveren. Ik weet niet of ik de eerste was. Als ik niet de eerste was, dan wel een van de eersten. Ik stapte uit mijn bankje en liep naar voren naar zijn lessenaar en overhandigde mijn proefwerk. Hij nam het aan en draaide het naar zich toe. In de tussentijd liep ik terug naar mijn bankje en ging zitten. Ik keek nog op en hij wenkte mij. Verbaasd liep ik naar hem toe. Hij draaide het werk weer naar mij toe en hij wees met zijn vinger op een van de regels van mijn vertaling. Ik zag het meteen, een stomme fout. Ik baalde. Teleurgesteld wilde ik me omdraaien. Maar hij gebaarde door het proefwerk naar me toe te bewegen, dat ik het mee moest nemen en dat ik mijn fout mocht verbeteren. Nog verbaasder dat ik die mogelijkheid kreeg, nam ik het proefwerk mee terug naar mijn plek en verbeterde de fout.
Wat maakt dat voorval nu zo bijzonder? Hij gaf me het gevoel gezien te worden. Pater Galama wist dat ik een stomme fout had gemaakt, maar hij wist ook dat ik het meteen zou zien als hij me erop zou wijzen. Zonder nadere toelichting. Hij gaf me het gevoel me te kennen. Om me vervolgens mijn fout te laten herstellen. Waarbij hij de regels ten gunste van mij uitlegde. Want eigenlijk had ik het werk al ingeleverd. Verbeteren was dan niet meer mogelijk. Maar het mocht toch.
Je zou kunnen zeggen dat het niet eerlijk is dat ik het wel mocht verbeteren en anderen niet. Blijkbaar schatte hij in dat het niet hetzelfde was als bij andere leerlingen: ik had het wel begrepen, maar iets stoms, iets wat normaliter niet bij mij paste, per ongeluk verkeerd gedaan. Zou het anderen op dezelfde manier zijn vergaan, dan zou hij zeker gelijk gehandeld hebben.
Pater Galama werd helaas ziek. We zouden hem niet meer terugzien in de klas. Later in het jaar overleed hij. We gingen als klas naar de afscheidsdienst in de kapel van het klooster bij onze school. Ik dacht hem daarmee mijn laatste eer bewezen te hebben. Maar dat bleek niet waar. Dat heb ik nu gedaan met dit verhaal.
Punt. Of had jij nog wat?